The Adventures of Tom Sawyer

De lotgevallen van Tom Sawyer

   CHAPTER XXV

   HOOFDSTUK XXV.

   THERE comes a time in every rightly-constructed boy's life when he has a raging desire to go somewhere and dig for hidden treasure. This desire suddenly came upon Tom one day. He sallied out to find Joe Harper, but failed of success. Next he sought Ben Rogers; he had gone fishing. Presently he stumbled upon Huck Finn the Red-Handed. Huck would answer. Tom took him to a private place and opened the matter to him confidentially. Huck was willing. Huck was always willing to take a hand in any enterprise that offered entertainment and required no capital, for he had a troublesome superabundance of that sort of time which is not money. "Where'll we dig?" said Huck.

   Er komt een tijd in elk wel ingericht jongensleven, dat hij door eene vurige begeerte wordt aangegrepen om ergens een verborgen schat te gaan zoeken. Dat verlangen bekroop plotseling Tom. Hij stapte de deur uit om Joe Harper op te zoeken, doch zonder baat. Toen ging hij naar Ben Rogers; helaas! deze was visschen. Weldra echter liep hij Huck tegen 't lijf en de beruchte straatjongen stond hem te woord. Tom nam hem met zich naar een eenzame plaats en deelde in vertrouwen zijn voornemen mede. Huck werd bereid gevonden; hij had gaarne de hand in elke onderneming, welke genot beloofde en geen geld kostte, daar hij een lastigen overvloed van die soort van tijd had, die geen geld is. "Waar zullen wij graven!" vroeg Huck.

   "Oh, most anywhere."

   "O, overal!"

   "Why, is it hid all around?"

   "Zoo, zijn dan overal schatten begraven?"

   "No, indeed it ain't. It's hid in mighty particular places, Huck--sometimes on islands, sometimes in rotten chests under the end of a limb of an old dead tree, just where the shadow falls at midnight; but mostly under the floor in ha'nted houses."

   "Neen, waarachtig niet. Zij zijn meestal op allervreemdste plaatsen verborgen, Huck;--somtijds op eilanden en ook wel in verrotte kisten, onder een tak van een ouden dooden boom op welken de maan te middernacht haar schaduw werpt. Doch doorgaans vindt men ze veel in den grond onder spookhuizen."

   "Who hides it?"

   "Wie verstopt ze?"

   "Why, robbers, of course--who'd you reckon? Sunday-school sup'rintendents?"

   "Wel de roovers natuurlijk.--Wie anders, denk je. De catechiseermeester van de zondagsschool?"

   "I don't know. If 'twas mine I wouldn't hide it; I'd spend it and have a good time."

   "Ik weet het zoo niet. Indien ik een schat had, zou ik hem niet verstoppen: ik zou er hem doorlappen om een lekker leventje te hebben."

   "So would I. But robbers don't do that way. They always hide it and leave it there."

   "Ik ook; maar roovers doen dat niet; zij verbergen hem en laten hem waar hij is."

   "Don't they come after it any more?"

   "Komen zij hem nooit halen?"

   "No, they think they will, but they generally forget the marks, or else they die. Anyway, it lays there a long time and gets rusty; and by and by somebody finds an old yellow paper that tells how to find the marks--a paper that's got to be ciphered over about a week because it's mostly signs and hy'roglyphics."

   "Neen; zij hebben er wel plan op, maar zij vergeten doorgaans de plaats, waar zij hem verstopt hebben, of zij gaan dood. Hoe dan ook, hij blijft lang onder den grond liggen en begint te roesten; en in verloop van tijd vindt de een of ander een oud geel stukje papier, dat hem zegt waar de schat begraven is;--een papiertje dat men in een week niet ontcijferen kan, omdat het schrift enkel uit teekens en hiëroglyphen bestaat."

   "Hyro--which?"

   "Hiëro... wat?"

   "Hy'roglyphics--pictures and things, you know, that don't seem to mean anything."

   "Hiëroglyphen! Dat zijn prentjes en dingen, schijnbaar zonder beteekenis."

   "Have you got one of them papers, Tom?"

   "Heb jij ook van die papiertjes, Tom?"

   "No."

   "Neen."

   "Well then, how you going to find the marks?"

   "Hoe kun je dan de teekenen uitvinden?"

   "I don't want any marks. They always bury it under a ha'nted house or on an island, or under a dead tree that's got one limb sticking out. Well, we've tried Jackson's Island a little, and we can try it again some time; and there's the old ha'nted house up the Still-House branch, and there's lots of dead-limb trees--dead loads of 'em."

   "Wel, ik heb geen teekenen noodig. Schatten worden ook wel onder een spookhuis begraven of op een eiland, of onder een dooden boom met vooruitstekende takken. Wij hebben het op Jacksons Island al zoo wat geprobeerd en nu kunnen wij weer ergens anders aan den gang gaan. Daar heb je bij voorbeeld het oude spookhuis, Hill-House Branch, en verder zijn er een menigte boomen met doode takken."

   "Is it under all of them?"

   "Vindt men ze onder alle?"

   "How you talk! No!"

   "Wat praat je toch! Natuurlijk niet!"

   "Then how you going to know which one to go for?"

   "Hoe weet je dan onder welke je moet zoeken?"

   "Go for all of 'em!"

   "Wij moeten ze alle uitgraven."

   "Why, Tom, it'll take all summer."

   "Maar, Tom, dan kunnen wij den geheelen zomer wel aan den gang blijven!"

   "Well, what of that? Suppose you find a brass pot with a hundred dollars in it, all rusty and gray, or rotten chest full of di'monds. How's that?"

   "Wat kan dat schelen? Verbeeld je, dat we eens een koperen pot vinden met honderd roestige dollars er in, of een verrotte kist met diamanten. Wat zou je daarvan zeggen?"

   Huck's eyes glowed.

   Hucks oogen glinsterden.

   "That's bully. Plenty bully enough for me. Just you gimme the hundred dollars and I don't want no di'monds."

   "Dat is zat, meer dan zat voor mij. Geef mij de honderd dollars, dan mag jij de diamanten houden!"

   "All right. But I bet you I ain't going to throw off on di'monds. Some of 'em's worth twenty dollars apiece--there ain't any, hardly, but's worth six bits or a dollar."

   "Afgesproken! De diamanten zijn lang niet te verwerpen. Sommigen zijn twintig dollars het stuk waard. Er zijn er haast geen, die je onder de zes verkoopen kunt."

   "No! Is that so?"

   "Wezenlijk? Is dat zoo?"

   "Cert'nly--anybody'll tell you so. Hain't you ever seen one, Huck?"

   "Zeker; dat weet iedereen. Heb je er nooit een gezien, Huck?"

   "Not as I remember."

   "Niet, dat ik mij herinner!"

   "Oh, kings have slathers of them."

   "O, de koningen hebben ze bij menigte."

   "Well, I don' know no kings, Tom."

   "Maar ik ken geen enkelen koning, Tom."

   "I reckon you don't. But if you was to go to Europe you'd see a raft of 'em hopping around."

   "Dat wil ik wel gelooven. Hier zijn geen koningen; maar als je eens naar Europa gingt, zou je er een mud in het rond zien springen."

   "Do they hop?"

   "Springen zij?"

   "Hop?--your granny! No!"

   "Springen,--eend! Wel neen!"

   "Well, what did you say they did, for?"

   "Wel, waarom zeg je het dan?"

   "Shucks, I only meant you'd see 'em--not hopping, of course--what do they want to hop for?--but I mean you'd just see 'em--scattered around, you know, in a kind of a general way. Like that old humpbacked Richard."

   "Och, ik bedoelde alleen maar, dat je ze zien zoudt,--maar niet zien springen, natuurlijk niet. Waarom zouden zij dat doen? Ik meen, dat je er den grond mede bezaaid zoudt zien, evenals bij dien Richard den Bultenaar."

   "Richard? What's his other name?"

   "Richard ...? Hoe heet hij nog meer?"

   "He didn't have any other name. Kings don't have any but a given name."

   "Hij heeft geen anderen naam. Koningen hebben alleen maar één voornaam.

   "No?"

   "Zoo?"

   "But they don't."

   "Zeker, zoo is 't."

   "Well, if they like it, Tom, all right; but I don't want to be a king and have only just a given name, like a nigger. But say--where you going to dig first?"

   "Nu, als ze dat prettig vinden, laten ze hun gang gaan. Ik zou geen koning willen zijn, om alleen maar één voornaam te hebben, evenals de nikkers.--Maar zeg, waar ga je eerst graven?"

   "Well, I don't know. S'pose we tackle that old dead-limb tree on the hill t'other side of Still-House branch?"

   "Dat weet ik nog niet. Zullen wij eerst beginnen onder dien ouden dooden tak op den heuvel, aan de overzijde van Hill-House Branch?"

   "I'm agreed."

   "Akkoord."

   So they got a crippled pick and a shovel, and set out on their three-mile tramp. They arrived hot and panting, and threw themselves down in the shade of a neighboring elm to rest and have a smoke.

   De knapen wisten een gebrekkige bijl en een schoffel machtig te worden en ondernamen de voetreis van anderhalf uur. Zij kwamen bezweet en hijgend aan en legden zich onder de schaduw van een olmboom neder om uit te rusten en een pijp te rooken.

   "I like this," said Tom.

   "Het bevalt mij," zei Tom.

   "So do I."

   "Mij ook," antwoordde Huck.

   "Say, Huck, if we find a treasure here, what you going to do with your share?"

   "Zeg eens, Huck, als wij hier den schat vinden, wat doe jij dan met jouw aandeel?"

   "Well, I'll have pie and a glass of soda every day, and I'll go to every circus that comes along. I bet I'll have a gay time."

   "Ik? Ik koop elken dag een pastei en een glas sodawater en ik ga naar elk paardenspel dat hier in de buurt komt. Ik verzeker je, dat ik het er van nemen zal."

   "Well, ain't you going to save any of it?"

   "Zou je er niets van opsparen?"

   "Save it? What for?"

   "Opsparen? Waarvoor zou dat dienen?"

   "Why, so as to have something to live on, by and by."

   "Om wat te hebben om later van te leven."

   "Oh, that ain't any use. Pap would come back to thish-yer town some day and get his claws on it if I didn't hurry up, and I tell you he'd clean it out pretty quick. What you going to do with yourn, Tom?"

   "O, dat hoeft niet, als ik dat deed, zou Pop op een goeden dag terugkomen en er zijne klauwen op zetten, om er spoedig een eind aan te maken.--Wat doe jij met jouw part?"

   "I'm going to buy a new drum, and a sure'nough sword, and a red necktie and a bull pup, and get married."

   "Ik koop een nieuwe trom, een sabel, een roode das, een groote poppenkast--en ik ga trouwen."

   "Married!"

   "Trouwen?"

   "That's it."

   "Ja zeker."

   "Tom, you--why, you ain't in your right mind."

   "Tom, ben je mal, of wat scheelt je?"

   "Wait--you'll see."

   "Wacht maar: je zult het zien gebeuren."

   "Well, that's the foolishest thing you could do. Look at pap and my mother. Fight! Why, they used to fight all the time. I remember, mighty well."

   "Hemel, dat is nu het gekste ding, dat je doen kunt. Denk maar eens aan Pop en mijne moeder; ze deden niets dan vechten. Ik herinner mij dat als den dag van gisteren."

   "That ain't anything. The girl I'm going to marry won't fight."

   "Dat doet er niet toe. Het meisje, waarmede ik ga trouwen, zal niet vechten."

   "Tom, I reckon they're all alike. They'll all comb a body. Now you better think 'bout this awhile. I tell you you better. What's the name of the gal?"

   "Tom, ik geloof dat zij allen hetzelfde zijn. Je kunt ze allen over één kam scheeren. Ik zou me, als ik jou was, nog eens bedenken eer ik dat deed. Ik zeg je, dat het je berouwen zal. Hoe heet die meid?"

   "It ain't a gal at all--it's a girl."

   "'t Is geen meid;--'t is een meisje."

   "It's all the same, I reckon; some says gal, some says girl--both's right, like enough. Anyway, what's her name, Tom?"

   "Dat is hetzelfde; sommigen zeggen meid en anderen meisje. 't Is allebei goed. Hoe is haar naam?"

   "I'll tell you some time--not now."

   "Ik zal hem je later zeggen; nu nog niet."

   "All right--that'll do. Only if you get married I'll be more lonesomer than ever."

   "Ook al goed. Alleen als je gaat trouwen, zal ik verlatener zijn dan ooit."

   "No you won't. You'll come and live with me. Now stir out of this and we'll go to digging."

   "Neen, dat zul je niet, want je zult bij ons komen inwonen. Laat ons nu maar spoedig opstaan en aan het graven gaan."

   They worked and sweated for half an hour. No result. They toiled another halfhour. Still no result. Huck said:

   Zij werkten een half uur in het zweet hun aanschijns, doch zonder gevolg. Zij zwoegden nog een half uur, weder zonder baat. Toen zeide Huck:

   "Do they always bury it as deep as this?"

   "Worden die schatten altijd zoo diep begraven als deze?"

   "Sometimes--not always. Not generally. I reckon we haven't got the right place."

   "Somtijds, niet altijd. Meestal niet. Ik geloof, dat wij op de verkeerde plaats zijn."

   So they chose a new spot and began again. The labor dragged a little, but still they made progress. They pegged away in silence for some time. Finally Huck leaned on his shovel, swabbed the beaded drops from his brow with his sleeve, and said:

   Zij kozen daarom een andere plek uit en begonnen weder. De arbeid ging wat langzamer, doch zij maakten toch vorderingen en hielden het zwijgend eenigen tijd vol. Eindelijk ging Huck op zijne spade leunen, veegde zich met zijn mouw de parelen zweet van het voorhoofd en zeide:

   "Where you going to dig next, after we get this one?"

   "Waar ga je graven, wanneer wij door dezen boom heen zijn?"

   "I reckon maybe we'll tackle the old tree that's over yonder on Cardiff Hill back of the widow's."

   "Dan konden wij den ouden boom bij Cardiff Hill, achter het huis van de weduwe wel eens opdelven."

   "I reckon that'll be a good one. But won't the widow take it away from us, Tom? It's on her land."

   "Dat zal wel een goede zijn. Maar zal de weduwe ons den schat niet afnemen, Tom? 't is op haar land."

   "She take it away! Maybe she'd like to try it once. Whoever finds one of these hid treasures, it belongs to him. It don't make any difference whose land it's on."

   "Zij hem ons afnemen? Laat zij 't eens probeeren. Al wie een verborgen schat vindt, mag hem houden. Het doet er niet toe op wiens land het is."

   That was satisfactory. The work went on. By and by Huck said:

   Huck was met dit argument tevreden. De arbeid werd voortgezet. Eindelijk zeide Huck:

   "Blame it, we must be in the wrong place again. What do you think?"

   "Verduiveld, wij zijn zeker weer op de verkeerde plaats. Wat denk jij ervan?"

   "It is mighty curious, Huck. I don't understand it. Sometimes witches interfere. I reckon maybe that's what's the trouble now."

   "Het is erg vreemd, Huck. Ik begrijp het niet. Soms komen er wel eens heksen tusschenbeide. Ik denk, dat dit nu het geval is."

   "Shucks! Witches ain't got no power in the daytime."

   "Onzin! Heksen kunnen niets doen bij daglicht."

   "Well, that's so. I didn't think of that. Oh, I know what the matter is! What a blamed lot of fools we are! You got to find out where the shadow of the limb falls at midnight, and that's where you dig!"

   "Ja, dat is waar ook. Daar dacht ik niet aan. O, ik weet al wat het is. Wat zijn wij toch uilskuikens! Wij moeten zien te ontdekken, op welken tak tegen middernacht de schaduw van de maan valt, en onder dien tak graven."

   "Then consound it, we've fooled away all this work for nothing. Now hang it all, we got to come back in the night. It's an awful long way. Can you get out?"

   "Vervloekt! dus hebben wij monnikenwerk gedaan. Nu zullen wij van nacht terugkomen. 't Is een verduiveld lange weg. Kun jij de deur uitkomen?"

   "I bet I will. We've got to do it tonight, too, because if somebody sees these holes they'll know in a minute what's here and they'll go for it."

   "Ik denk het wel. Wij moeten het van nacht doen ook, want als iemand deze gaten ziet, zal hij het dadelijk begrijpen en zelf gaan zoeken."

   "Well, I'll come around and maow tonight."

   "Goed, dan zal ik van nacht weer komen miauwen."

   "All right. Let's hide the tools in the bushes."

   "Best. Laat ons de spaden zoolang in het kreupelbosch verbergen."

   The boys were there that night, about the appointed time. They sat in the shadow waiting. It was a lonely place, and an hour made solemn by old traditions. Spirits whispered in the rustling leaves, ghosts lurked in the murky nooks, the deep baying of a hound floated up out of the distance, an owl answered with his sepulchral note. The boys were subdued by these solemnities, and talked little. By and by they judged that twelve had come; they marked where the shadow fell, and began to dig. Their hopes commenced to rise. Their interest grew stronger, and their industry kept pace with it. The hole deepened and still deepened, but every time their hearts jumped to hear the pick strike upon something, they only suffered a new disappointment. It was only a stone or a chunk. At last Tom said:

   De knapen waren ter bestemder tijd op de afgesproken plaats en zaten in de schaduw van den boom te wachten. Het was een eenzaam oord en eene van oudsher plechtige ure. Geesten fluisterden door de ruischende bladeren, spoken loerden in sombere hoeken, het holklinkend geblaf van een hond werd in de verte gehoord en door een uil met zijne grafstem beantwoord. De knapen waren geheel onder den indruk dezer ernstige zaken en spraken bijna geen woord. Na een poosje meenden zij, dat het wel twaalf uren zou zijn; zij gaven nauwkeurig acht op de schaduwen en gingen aan het graven. De hoop begon in hun hart te herleven; hunne belangstelling werd grooter en hun vlijt hield daarmede gelijken tred. Het gat werd al dieper en dieper en telkens, wanneer de bijl op iets hards sloeg, sprong hun hart op van vreugde. Doch de eene teleurstelling volgde de andere. Het was nooit iets anders dan een steen of een paar stukken van beenderen. Eindelijk zeide Tom:

   "It ain't any use, Huck, we're wrong again."

   "Het zal niet baten Huck; wij zijn alweer aan den verkeerden boom."

   "Well, but we can't be wrong. We spotted the shadder to a dot."

   "Maar wij kunnen niet verkeerd zijn: wij hebben precies de beschaduwde plek genomen."

   "I know it, but then there's another thing."

   "Dat weet ik wel, maar er is iets anders."

   "What's that?".

   "Wat dan?"

   "Why, we only guessed at the time. Like enough it was too late or too early."

   "Dat wij naar den tijd geraden hebben. Waarschijnlijk was het te laat of te vroeg."

   Huck dropped his shovel.

   Huck liet zijn schop vallen.

   "That's it," said he. "That's the very trouble. We got to give this one up. We can't ever tell the right time, and besides this kind of thing's too awful, here this time of night with witches and ghosts a-fluttering around so. I feel as if something's behind me all the time;  and I'm afeard to turn around, becuz maybe there's others in front a-waiting for a chance. I been creeping all over, ever since I got here."

   "Daar zul je het hebben," zeide hij. "Dat is het vervelende ervan. Wij kunnen nooit het juiste oogenblik bepalen, en buitendien, 't is hier al te griezelig om dezen tijd van den nacht, met ronddolende spoken en geesten. Ik heb een gevoel, alsof er voortdurend iets achter mij staat, en ik durf mij nauwelijks omkeeren, omdat er anderen achter mij kunnen zijn, die hun kans afwachten. Ik heb gebeefd als een riet, zoolang ik hier gestaan heb."

   "Well, I've been pretty much so, too, Huck. They most always put in a dead man when they bury a treasure under a tree, to look out for it."

   "Ik ook, Huck. Zij leggen meestal een dooden man in den kuil, onder den boom waarin zij een schat geborgen hebben."

   "Lordy!"

   "Hemelsche vader!"

   "Yes, they do. I've always heard that."

   "Ja, dat doen zij. Dat heb ik altijd gehoord."

   "Tom, I don't like to fool around much where there's dead people. A body's bound to get into trouble with 'em, sure."

   "Tom, ik houd er niet van, om in de buurt van doode menschen te zwerven. Je hebt er altijd min of meer last van."

   "I don't like to stir 'em up, either. S'pose this one here was to stick his skull out and say something!"

   "Ik ben er ook niet voor om ze aan den gang te maken, Huck. Verbeeld je eens, dat er zijn schedel opstak en begon te praten."

   "Don't Tom! It's awful."

   "Spreek er niet van, Tom; 't is te vreeselijk."

   "Well, it just is. Huck, I don't feel comfortable a bit."

   "Gij hebt gelijk, Huck. Ik voel mij niets op mijn gemak."

   "Say, Tom, let's give this place up, and try somewheres else."

   "Zeg eens Tom, zullen wij deze plaats opgeven en het ergens anders gaan beproeven?"

   "All right, I reckon we better."

   "Goed. Ik geloof ook dat het beter zal zijn. Waar moeten we nu heen?"

   "What'll it be?"

   Tom considered awhile; and then said:

   Tom bedacht zich een oogenblik en zeide toen:

   "The ha'nted house. That's it!"

   "Naar het spookhuis."

   "Blame it, I don't like ha'nted houses, Tom. Why, they're a dern sight worse'n dead people. Dead people might talk, maybe, but they don't come sliding around in a shroud, when you ain't noticing, and peep over your shoulder all of a sudden and grit their teeth, the way a ghost does. I couldn't stand such a thing as that, Tom--nobody could."

   "Dank je; ik houd niet van spookhuizen, Tom. Daar zie je gezichten nog akeliger dan die van doode menschen. Lijken mogen praten, maar ze schuiven niet, als je er niet op verdacht bent, langs je heen in een lijkkleed, om over de schouders te kijken, en ze kunnen ook niet met hunne tanden knarsen, zooals een spook doet. Ik zou het besterven, Tom--en iedereen met mij."

   "Yes, but, Huck, ghosts don't travel around only at night. They won't hender us from digging there in the daytime."

   "Ja maar, Huck, spoken sluipen alleen 's nachts rond; zij zullen ons over dag het graven niet beletten."

   "Well, that's so. But you know mighty well people don't go about that ha'nted house in the day nor the night."

   "Dat kan wel zijn. Maar je weet net zoo goed als ik, dat de menschen bij dag zoo min als bij nacht in de buurt van het spookhuis komen."

   "Well, that's mostly because they don't like to go where a man's been murdered, anyway--but nothing's ever been seen around that house except in the night--just some blue lights slipping by the windows--no regular ghosts."

   "Dat is omdat zij niet gaarne naar eene plaats gaan, waar een mensch vermoord is. Maar er is eigenlijk 's nachts nooit iets om dat huis gezien,--behalve een blauw licht bij het raam, doch geen echte spoken."

   "Well, where you see one of them blue lights flickering around, Tom, you can bet there's a ghost mighty close behind it. It stands to reason. Becuz you know that they don't anybody but ghosts use 'em."

   "Wel, daar waar blauwe lichten dwarrelen, kun je er op aan dat geesten zijn. Dat is zoo zeker als iets, en iedereen weet, dat niemand dan geesten ze gebruiken."

   "Yes, that's so. But anyway they don't come around in the daytime, so what's the use of our being afeard?"

   "Ja, dat is zoo. Maar zij komen nooit over dag; daarom behoeven wij niet bang te zijn."

   "Well, all right. We'll tackle the ha'nted house if you say so--but I reckon it's taking chances."

   "Nu, goed dan; wij zullen bij het spookhuis gaan graven, als jij het wilt. Maar ik zeg je, dat je vrijwillig in gevaar loopt."

   They had started down the hill by this time. There in the middle of the moonlit valley below them stood the "ha'nted" house, utterly isolated, its fences gone long ago, rank weeds smothering the very doorsteps, the chimney crumbled to ruin, the window-sashes vacant, a corner of the roof caved in. The boys gazed awhile, half expecting to see a blue light flit past a window; then talking in a low tone, as befitted the time and the circumstances, they struck far off to the right, to give the haunted house a wide berth, and took their way homeward through the woods that adorned the rearward side of Cardiff Hill.

   Zij waren thans aan den voet van den heuvel. Daar, midden in de door de maan verlichte vallei, stond het spookhuis, geheel verlaten, met een vermolmd houten hek en welig, tot aan den drempel groeiend onkruid en met een bouwvalligen schoorsteen, ledige raamkozijnen en gaten in het dak. De knapen bleven een oogenblik staan kijken, half verwachtend een blauw licht bij het venster te zien bewegen. Zij spraken op fluisterenden toon, zooals bij den tijd en de omstandigheden paste, weken een eindweegs ter rechterzijde af, om de ligging van het spookhuis op te nemen, en begaven zich toen huiswaarts, door de bosschen die de achterzijde van Cardiff Hill versierden.